Voortgang warmtewet

Minister Jetten voor Klimaat en Energie heeft de Tweede Kamer op 6 juli geïnformeerd over de voortgang van het Wetsvoorstel Collectieve Warmtevoorziening. In de brief schrijft hij hoe publiek eigendom van warmtebedrijven eruit komt te zien, welke overgangsregelingen er zijn voor bestaande warmtebedrijven, en hoe publieke realisatiekracht wordt opgebouwd. Ook gaat hij in op de ruimte die energiegemeenschappen krijgen onder de nieuwe wet. We vatten de brief samen.

Collectieve warmtenetten worden voor ongeveer een derde van de gebouwde omgeving gezien als aardgasalternatief met de laagste maatschappelijke kosten. De ambitie is om in 2030 500.000 nieuwe aansluitingen gerealiseerd te hebben ten opzichte van 2021. Dit kan groeien naar 2,6 miljoen aansluitingen in 2050.

Om dit te ondersteunen wordt al enkele jaren gewerkt aan een nieuwe warmtewet (de Wet collectieve warmte oftewel Wcw). Het eerste voorstel in 2020 haalde het niet. De VNG gaf toen aan dat gemeenten daarmee publieke belangen zoals betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid onvoldoende konden borgen.

Minister Jetten van Klimaat en Energie nam deze zorg serieus en besloot dat de infrastructuur van warmtenetten voor het grootste deel in publieke handen moeten komen. Dit besluit is nu uitgewerkt in zes belangrijke aanpassingen aan het oude wetsvoorstel die hij toelicht in een brief aan de Tweede Kamer.

De zes belangrijke aanpassingen

1. Het publiek meerderheidsbelang in een warmtebedrijf is verankerd in het wetsvoorstel

Alleen een warmtebedrijf met een meerderheidsbelang van publieke partijen kan worden aangewezen voor nieuwe warmtekavels. Op deze manier hebben publieke partijen doorslaggevende zeggenschap over de infrastructuur en het beleid van een warmtebedrijf. Ook verwachten gemeenten dat zij eenvoudiger draagvlak krijgen onder bewoners van wijken die overgaan op collectieve warmte als het warmtebedrijf (deels) in publieke handen is.

De minister overweegt wel dat bepaalde ingrijpende besluiten in een warmtebedrijf alleen genomen kunnen worden op basis van een versterkte meerderheid van aandeelhouders. De investeringen van partijen met een minderheidsbelang – bijvoorbeeld private partijen – moeten immers beschermd worden.

2. De rol van publieke infrastructuurbedrijven is verruimd door aanpassing van het groepsverbod

Gemeenten zien netwerkbedrijven als belangrijke partner in de energietransitie, onder andere vanwege hun ervaring met het aanleggen en beheren van infrastructuur. Onder de huidige wetgeving mogen zij echter geen energie produceren, leveren of verhandelen. Op dit ‘groepsverbod’ komt een uitzondering. Hierdoor kunnen netwerkbedrijven onder strikte condities als onderdeel van een warmtebedrijf wél warmte produceren en leveren. Dit wordt overigens geregeld in de Energiewet, en niet in de Wcw.

3. De ruimte voor warmtegemeenschappen is verduidelijkt in de wet.

Europese regels geven deelnemers aan energiegemeenschappen het recht om hun energievoorziening autonoom te regelen. Nederland is daarom verplicht om zulke gemeenschappen toegang te geven tot de geschikte energiemarkten, en minister Jetten geeft aan dit graag te steunen. Hij geeft aan dat warmtegemeenschappen geen publieke entiteit zijn, maar wel het maatschappelijk belang dienen en waarschijnlijk geen spanning opleveren met bredere publieke belangen. Hij is daarom van plan in het wetsvoorstel op te nemen warmtegemeenschappen net als een publieke partij kunnen worden aangewezen als warmtebedrijf voor een warmtekavel.

4. Het wetsvoorstel bevat een ingroeiperiode waardoor er ruimte ontstaat om publieke realisatiekracht op te bouwen.

Er komt een ingroeiperiode van zeven jaar om voldoende publieke realisatiekracht op te bouwen. Hierin kan een privaat bedrijf worden aangewezen voor de ontwikkeling van een warmtekavel als er geen publiek bedrijf beschikbaar is. Binnen vijf jaar nadat de wet van kracht is wordt geëvalueerd of er genoeg publieke realisatiekracht is opgebouwd, of dat de periode met drie jaar verlengd moet worden.

5. Het overgangsrecht is toegespitst op de transitie van overwegend private warmtebedrijven naar warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang.

Bestaande warmtenetten komen uiteindelijk in handen van publieke warmtebedrijven. Maar private partijen die nu warmtenetten exploiteren moeten hun lopende investeringen terug kunnen verdienen. Bovendien moeten er voldoende publieke warmtebedrijven komen om alle bestaande warmtenetten over te nemen. In het wetsvoorstel wordt daarom een overgangsregeling opgenomen. De overgangstermijn is minimaal 14 jaar.

Ook worden gemeenten verplicht om warmtekavels die betrekking hebben op in feite één collectief warmtesysteem en door een warmtebedrijf worden geëxploiteerd, onder het overgangsrecht samen te voegen.

6. De opt-out regeling in relatie tot de bevoegdheden van een gemeente is aangescherpt.

De Omgevingswet stelt gemeenten in staat om voor een gebied aan te wijzen wanneer de levering van aardgas daar stopt. Als het alternatief collectieve warmte wordt, moet het aangewezen warmtebedrijf een aanbod doen aan alle gebouweigenaren. Hierbij geldt een opt-out regeling: wie niet mee wil doen mag zelf voor een alternatief kiezen, mits dit even duurzaam is. Als ergens een warmtenet wordt aangelegd zonder dat de gemeente gebruik maakt van de bevoegdheid om de levering van aardgas te stoppen, worden gebouwen aangesloten op basis van vrijwilligheid. Warmtebedrijven mogen dan onder beperkte voorwaarden een aansluiting weigeren.

Verschillende samenwerkingen mogelijk, lokaal of regionaal

De Wcw maakt verschillende samenwerkingsvormen mogelijk. De regionale of lokale situatie bepaalt welke schaal de juiste is voor een warmtebedrijf. Het is aan de publieke aandeelhouders om daar keuzes in te maken. Dit vormt de basis van de opbouw van publieke realisatiekracht. Hier wordt al aan gewerkt op verschillende plekken. Minister Jetten noemt als voorbeelden publiek warmtebedrijf HVC en het Gelders Warmte Infra Bedrijf.

Het ontwikkelfonds warmtegemeenschappen

Minister Jetten geeft aan dat warmtegemeenschappen significant kunnen bijdragen aan de groei van duurzame warmtenetten en de maatschappelijke betrokkenheid daarbij. Om die reden heeft de Tweede Kamer verzocht  te onderzoeken of en hoe het Ontwikkelfonds voor Energiecoöperaties ook voor warmteprojecten toegankelijk kan worden gemaakt. EnergieSamen adviseert om de verbreding van het fonds te starten middels een pilot, waarbij de ontwikkelfase voor een nieuw warmtenet wordt voorgefinancierd vanuit een revolverend fonds. Door te starten met een pilot kan het fonds snel ingeregeld worden en worden de gewenste leereffecten en kostendaling in gang gezet. Deze effecten zijn nodig om te besluiten over het verder opschalen van het fonds. Er zijn nu middelen gereserveerd voor een kleinere pilot dan in het rapport wordt voorgesteld.

Hoe nu verder?

Het wetsvoorstel ligt bij de ACM voor een handhaafbaarheidstoets (UHT). Ook koepels IPO, VNG, Netbeheer Nederland en Energie Nederland hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren op het voorstel. Minister Jetten verwacht dat het voorstel na de zomer naar de Raad van State kan. Het idee is dat de wet op 1 januari 2025 in werking treedt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *